Ida Gerhardt
uit: De Ravenveer, Atheneum, Polak en van Gennep, Amsterdam, 1984.
Ida Gerhardts gedragen, bijna archaïsche taalgebruik maakt dat je er niet omheen kunt: de intense droefheid die dit gedicht oproept.
De hardste en moeilijkste ervaring in het leven: het afscheid nemen van geliefden. Pijnlijk helder en precies beschrijft Gerhardt dat proces: 'Langzaam' en 'Één voor één' : zulke simpele woorden, maar niets maakt beter het onverbiddelijke, onstuitbare er van duidelijk. En tegelijk geven die woorden het wreedste aspect aan: 'langzaam', 'één voor één', zodat de pijn telkens opnieuw wordt ingewreven, en je geen kans krijgt te denken dat het nu voorbij is en je op kunt veren.
Gerhardt beschrijft het sterven van geliefden als een proces van 'oplossen', een vervluchtigen van zintuiglijke en stoffelijke aanwezigheid. Eerst is er: 'nog bij mij had', maar dan verdwijnt het zien: 'de bocht om', de geluiden 'nog stiller'; wat overblijft is alleen maar 'gouddoorschenen stof'.
Maar nooit zijn haar gedichten simpelweg een-dimensionaal: want plotseling valt dan dat woord 'gouddoorschenen' op. Het beeld is dat van het zonlicht dat zwevend stof doet oplichten. De zon, die staat voor leven, voor optimisme; de zwaarte van het doodsbericht wordt getemperd door een andere toon die er doorheen klinkt.