gedichten langs de geul valkenburg

29 Het doodsbericht

Ida Gerhardt

uit: De Ravenveer, Atheneum, Polak en van Gennep, Amsterdam, 1984.

Ida Gerhardts gedragen, bijna archaïsche taalgebruik maakt dat je er niet omheen kunt: de intense droefheid die dit gedicht oproept.

De hardste en moeilijkste ervaring in het leven: het afscheid nemen van geliefden. Pijnlijk helder en precies beschrijft Gerhardt dat proces: 'Langzaam' en 'Één voor één' : zulke simpele woorden, maar niets maakt beter het onverbiddelijke, onstuitbare er van duidelijk. En tegelijk geven die woorden het wreedste aspect aan: 'langzaam', 'één voor één', zodat de pijn telkens opnieuw wordt ingewreven, en je geen kans krijgt te denken dat het nu voorbij is en je op kunt veren.

Gerhardt beschrijft het sterven van geliefden als een proces van 'oplossen', een vervluchtigen van zintuiglijke en stoffelijke aanwezigheid. Eerst is er: 'nog bij mij had', maar dan verdwijnt het zien: 'de bocht om', de geluiden 'nog stiller'; wat overblijft is alleen maar 'gouddoorschenen stof'.

Maar nooit zijn haar gedichten simpelweg een-dimensionaal: want plotseling valt dan dat woord 'gouddoorschenen' op. Het beeld is dat van het zonlicht dat zwevend stof doet oplichten. De zon, die staat voor leven, voor optimisme; de zwaarte van het doodsbericht wordt getemperd door een andere toon die er doorheen klinkt.

9 kerkhofmuur Ida Gerhardt Doodsbericht

30 Een vijver

EEN VIJVER

Paul Hermans

uit: Ademnis, Herik, Landgraaf, 1999.

Luister naar het gedicht van Paul Hermans

Twee van de vier traditionele elementen komen samen in 'vijver': lucht en water. Hermans laat een beeld zien, een helder beeld, waarop maar een paar 'objecten' te zien zijn, en hij benoemt alleen die paar simpele, fundamentele, dingen. Een geconcentreerd gedicht, Hermans snijdt als het ware alles weg wat afleidt van dat ene beeld, zoals je de uitsnede van een foto kiest. Wat er is in dat beeld: paarden, wei, vogels, visser, vrouw.

Maar door die karige gegevens wordt de ruimte eromheen juist sterker voelbaar: de diepte die gevoeld wordt in 'bodem'; de hoogte in 'wind' en 'vogels'.

De diepte van het water en de hoge lucht worden verbonden door het spiegelen van het wateroppervlak. De grazende, 'biddende' paarden die 'op de bodem' in de wei staan hebben hun tegenhangers in de tastbare wei onder de hoge hemel. En wat wordt er waargenomen, het spiegelbeeld van de visser, of de echte visser, op de kant? En is de stilte dus de stilte van het ondoorgrondelijke water, of de stilte in de lucht waarin geluiden in de weidsheid doven? En de bewegingen die bij het vissen horen, de vloeiende, geluidloze bewegingen van dobber en snoer hebben hun tegenhangers, worden 'vertaald', in 'gebaren van vogels/ en wind'.

De rest laat Hermans over aan de vrije ruimte van onze verbeelding. De stilte is 'als een vrouw', waardoor ze tastbaar lijkt, gematerialiseerd. Wie is die geheimzinnige vrouw waarmee de stilte vergeleken wordt? De tegenhanger, het complement in de gedachten van de visser, zoals water en lucht elkaars complement vormen in het vijveroppervlak?

31 Wat er is is de eindeloos heldere landweg

Gerrit Kouwenaar

uit: Landschappen en andere gebeurtenissen, Querido, Amsterdam, 1974

Geen overzichtelijk, licht, kort zondagmiddag-ommetje, dat hier voor ons ligt. Een beeld van wandelen, maar geen gemakkelijk beeld. Want dit 'is' er: de weg die eindeloos is en voor eeuwig en altijd doorgaat. Onontkoombaar, want er is het besef dat de weg ook nog verdergaat na het laatste zichtbare punt aan de horizon; en onverdraaglijk, in de wetenschap dat de weg 'onmatig eeuwig' is. De reiziger kan niet ontsnappen aan de weg, niet aan de ruimte ervan ('eindeloos') en niet aan de tijd ('eeuwig') . Doorzwoegend, verlangend naar een rustpunt; toegevend aan de behoefte te rusten, hoewel het eindpunt nog niet bereikt is (en nooit bereikt zal worden: 'eindeloos', 'eeuwig')

Er zijn bewijzen van dat uitrusten: in het gras liggen een krant en een beker, achtergelaten door de reiziger. Nauwelijks opvallend, 'zo laag / bij de grond dat niemand ze mist'. Die bewijzen maken dus juist ook de afwezigheid van de reiziger duidelijk, de leegte die is achtergebleven, er is niemand meer om ze te missen. Dat beeld kan ook betrokken worden op, uitgebreid worden tot, de reiziger: 'men liep daar zoëven' - ook hij wordt door niemand gemist. Er liep een reiziger, eerst een duidelijke gedaante ('zwart'), niet te ontkennen, doelbewust; maar de reiziger is verder gegaan, kleiner geworden, opgegaan in de verte. Geleidelijk is zijn tegenwoordigheid verdwenen, hij is onpersoonlijk geworden: 'men'. Tot hij oploste in het niets, 'versmolt met zijn doelwit'.

Wat er dan overblijft, wat er daarna weer 'is', is de 'eindeloos heldere landweg / de onmatig eeuwige landweg' ...

De mens als een passant, die komt en weer voorbij gaat......

32 In deze groeve

Leo Herberghs

uit: Mijzelf achterna, Plantage, Leiden, 2006.

Luister naar het gedicht van Leo Herberghs (op dinsdag 13 december om 12:00 uur)

Opnieuw, als bij van Strijtem, woorden die zijn losgemaakt van de dichter. Wat de dichter laat afdalen in de groeve, wat 'ten grave wordt gedragen' (eigenlijk: gelegd) is :'mijn woord'. Maar woorden kunnen uiteindelijk niet los staan van een persoon; je kan dus lezen dat de dichter zijn eigen dichterschap laat afdalen in de groeve - bij het voelen naderen van zijn levenseinde.

curfs groeve

Van alle dingen die hem omringd hebben in de loop van zijn leven zijn er twee aan het einde overgebleven: stenen en gras zullen 'mijn woord' begeleiden in deze groeve, bij deze laatste rustplaats. (Zo ging ook Elckerlijc op zijn laatste tocht, vergezeld alleen door Deugd, de enige die was overgebleven van al zijn vrienden.)

Stenen, die de groeve zullen afsluiten, en de stilte van het woord definitief maken. Stilte en zachtheid, de essentie die aan het einde van het leven is overgebleven: het zachte gras, dat de groeve bedekt. The rest is silence.

Maar toch is dat niet alles: stenen en gras staan ook symbool voor twee polen: de harde, dode stenen verwijzen naar het onomkeerbare, het definitieve; maar het gras verwijst naar leven, naar een nieuw begin, een cyclus die zich steeds herhaalt.

OMLEIDING IN VALKENBURG

In verband met de herstructurering van het centrum is de route iets
aangepast. de kei met het gedicht van Pierre Kemp verplaatst naar de
plantsoen bij de stoplichten van de kruising St Pieterstraat - Oosterweg.
Als u de route stroomopwaarts gaat, loopt u na het gezicht op Schaloen met
het gedicht van Hans Andreus rechtdoor langs kasteel Oost tot aan de
stoplichten bij de protestantse kerk. Hier staat in het plantsoen rechts de
Grote Kei met gedicht van Pierre Kemp U gaat nu links af de St Pieterstraat
in en ziet even later ziet u het gedicht van Jan Hanlo op de witte muur van
molen Schijns. Sla bij de Geul rechtsaf en volg deze tot aan het kasteel
Den Halder. Bij dit statige kasteel gaat rechts af over de Old Hickory brug
en aan het eind van het pleintje gaat u naar links, de Jan Deckerstraat in.