gedichten langs de geul valkenburg

25 Andermans hond

Joke van Leeuwen

uit: Wuif de mussen uit, Querido, Amsterdam, 2006

Kijk, zo doe je dat, als dichter: je draait gewoon even aan een zwengel, en meteen verandert het hele beeld: dan zijn het niet meer de mensen die dieren iets leren, maar de dieren die de mensen instrueren (vol begrip: 'nee dat kun je niet' - mensen hebben zo hun beperkingen, ze hebben geen staart bij voorbeeld).

Het is een van de lange rode draden in de Europese literatuur: een rijke traditie van sprekende, denkende en handelende dieren. Schitterende literatuur heeft dat opgeleverd: het verhaal van Reinaert de vos, de fabels van La Fontaine, en voorbeelden uit de twintigste eeuw: het wrange Animal Farm van George Orwell, en de fantastische dierenverhalen van Anton Koolhaas.

Nu kun je als schrijver twee kanten op: ofwel je 'gebruikt' je dieren, zoals Orwell dat doet, in de allereerste plaats om commentaar te leveren op de wereld van ons, mensen: de dieren zijn de dragers van menselijke eigenschappen: deugden maar liever nog ondeugden; ofwel - de andere kant - je neemt de richting van bij voorbeeld Koolhaas, je probeert in de 'denkwereld' van het dier te kruipen, laat het dier het dier. Dat is de richting die Joke van Leeuwen kiest. Een opwindend en gevarieerd leven heeft de hond: er valt van alles te doen.

Maar aan het einde van het gedicht blijkt het dier ook zijn beperkingen te hebben: bij menselijke taal moet de hond verstek laten gaan (heel intrigerend: 'je zoekt in woorden naar een geur'). Het zijn maar enkele woorden die hij verstaat. Of schuilt er af en toe ook wijsheid in om niet alles te willen verstaan of horen?

26 De triestigheid 's avonds

Erik Spinoy

uit: Fratsen, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1993.

Avondgeluiden, avondbeelden. De dag verandert in avond: 'De toren geeft de uren aan'. Als de schemering invalt lijkt het of geluiden en beelden sterker naar voren komen, scherper zijn omdat ze losgemaakt worden uit de veelheid van indrukken van overdag: ritselen, geknaag, een kraai, de haagbeuk, het loof. De wind steekt op, waaronder alles moet buigen. Het invallen van de avond wordt bijna voelbaar gemaakt in de klanken: de heldere -i- en -aa-klanken veranderen geleidelijk in de donkere -o's en -oo's.

Maar het los staan van beelden en geluiden roept ook een gevoel van alleen zijn, eenzaamheid, op. Dat gevoel wordt bevestigd en versterkt door het beeld van de auto die, alleen, door het lege, donkere land rijdt; niets dan het licht van een paar koplampen in de duisternis.

Raadselachtig: er zijn twee mensen. Maar wat daarvan te denken? 'Een hand omsluit een hand': de eerste gedachte is dan samenzijn, verbondenheid - een samenzijn van twee geliefden? Of gaat het juist om een laatste gebaar - afscheid, weggaan?

Plotseling krijgen de beelden een nog sterkere, verontrustende betekenis, in dit licht bezien: het zwart van de roetkraai; het 'ruimen'; 'als een laken / kaal' - een beeld dat doet denken aan een doodslaken; de 'uren' die duiden op het verglijden van de tijd. Is dat de 'triestigheid 's avonds'? Achter het beeld van deze ene avond die valt onvermijdelijk de gedachte aan de dood, de ultieme duisternis, het laatste weggaan?

27 Het landschap VI

Rutger Kopland

uit: Een man in de tuin, G.A. van Oorschot, Amsterdam, 2004

Andreus richt zich op de waarnemer in Observaties : de waarnemer 'maakt' het waargenomene. Kopland laat ons een ander beeld zien. Even kan je als mens de aangename illusie hebben dat wat zich aan je bewustzijn voordoet: het landschap, de rivier, speciaal voor jou bedoeld is. Een groots, alomvattend plan, waarin jij een belangrijke rol speelt. Maar die illusie kan maar even duren, dan lost die belangrijkheid op en dringt het besef door dat je rol maar bescheiden is; je moet erkennen: 'het landschap ligt er toch wel / of ik hier nu ben en het zie, of niet' . Geen groots, uitgestippeld plan, maar het toeval (met die paradox in de gangbare uitdrukking: het toeval wilde!): als mens ben je een speelbal, afhankelijk van het toeval, of het nu gaat om 'ik' tegenover een landschap, of om 'wij', in de laatste strofe: twee mensen - ook daar bepaalt het toeval 'bijeenbrengen' of 'scheiden'.

De mens als maker van zijn wereld, of de mens als speelbal van het toeval - twee visies op wat menszijn betekent. Is de ene visie 'waarheid', of de andere? Of misschien beide?

28 Sentimental journey

Jan Hanlo

Eerste zuiltje van het begin van de Jan Hanlo Poëziepad van de stichting Dichterinbeeld bij het Chateau St. Gerlach.
Deze zuil is van de stichting Dichter in Beeld en het beginpunt van een gedichtenroute van Jan Hanlo richting het kerkhof waar hij begraven ligt.
Klik hier voor meer info.

 

29 Het doodsbericht

Ida Gerhardt

uit: De Ravenveer, Atheneum, Polak en van Gennep, Amsterdam, 1984.

Ida Gerhardts gedragen, bijna archaïsche taalgebruik maakt dat je er niet omheen kunt: de intense droefheid die dit gedicht oproept.

De hardste en moeilijkste ervaring in het leven: het afscheid nemen van geliefden. Pijnlijk helder en precies beschrijft Gerhardt dat proces: 'Langzaam' en 'Één voor één' : zulke simpele woorden, maar niets maakt beter het onverbiddelijke, onstuitbare er van duidelijk. En tegelijk geven die woorden het wreedste aspect aan: 'langzaam', 'één voor één', zodat de pijn telkens opnieuw wordt ingewreven, en je geen kans krijgt te denken dat het nu voorbij is en je op kunt veren.

Gerhardt beschrijft het sterven van geliefden als een proces van 'oplossen', een vervluchtigen van zintuiglijke en stoffelijke aanwezigheid. Eerst is er: 'nog bij mij had', maar dan verdwijnt het zien: 'de bocht om', de geluiden 'nog stiller'; wat overblijft is alleen maar 'gouddoorschenen stof'.

Maar nooit zijn haar gedichten simpelweg een-dimensionaal: want plotseling valt dan dat woord 'gouddoorschenen' op. Het beeld is dat van het zonlicht dat zwevend stof doet oplichten. De zon, die staat voor leven, voor optimisme; de zwaarte van het doodsbericht wordt getemperd door een andere toon die er doorheen klinkt.

9 kerkhofmuur Ida Gerhardt Doodsbericht