gedichten langs de geul valkenburg

27 Het landschap VI

Rutger Kopland

uit: Een man in de tuin, G.A. van Oorschot, Amsterdam, 2004

Andreus richt zich op de waarnemer in Observaties : de waarnemer 'maakt' het waargenomene. Kopland laat ons een ander beeld zien. Even kan je als mens de aangename illusie hebben dat wat zich aan je bewustzijn voordoet: het landschap, de rivier, speciaal voor jou bedoeld is. Een groots, alomvattend plan, waarin jij een belangrijke rol speelt. Maar die illusie kan maar even duren, dan lost die belangrijkheid op en dringt het besef door dat je rol maar bescheiden is; je moet erkennen: 'het landschap ligt er toch wel / of ik hier nu ben en het zie, of niet' . Geen groots, uitgestippeld plan, maar het toeval (met die paradox in de gangbare uitdrukking: het toeval wilde!): als mens ben je een speelbal, afhankelijk van het toeval, of het nu gaat om 'ik' tegenover een landschap, of om 'wij', in de laatste strofe: twee mensen - ook daar bepaalt het toeval 'bijeenbrengen' of 'scheiden'.

De mens als maker van zijn wereld, of de mens als speelbal van het toeval - twee visies op wat menszijn betekent. Is de ene visie 'waarheid', of de andere? Of misschien beide?