33 De nachtegalen

J.C. Bloem

uit: Atheneum-Polak & van Gennep, Amsterdam, 1994.

Hier schrijft iemand die nuchter, zonder illusies, de kille werkelijkheid onder ogen ziet: ' 't Geluk is nu eenmaal niet te achterhalen'. Regels die typerend zijn voor Bloem; verlangen, ontgoocheling over de onvervulbaarheid daarvan, berusting - die thema's spelen een hoofdrol in zijn poëzie.

Geen hoge verwachtingen dus, geen geklaag over wat nu eenmaal zo is; eerder een bijna blijmoedige berusting: 'Wat geeft het?' Een stellige uitspraak, waarmee alles gezegd lijkt.

Maar nee, -- daar houdt het gedicht niet op. Er staat meer: 'In de koude voorjaarsnacht / zingen de onsterfelijke nachtegalen'. Verborgen in wat op het eerste gezicht een tamelijk gewone, constaterende regel lijkt staan een paar woorden die blijven 'haken', die niet passen in dat beeld van grijze, glansloze berusting in het onvermijdelijke. Het is weliswaar een koude voorjaarsnacht, maar toch: voorjaar! En dat woord 'koude' versterkt juist het contrast, verdiept de betekenis van 'voorjaar'. En: 'zingen', en 'nachtegalen'. Dat zijn geen symbolen van berusting en een naderend einde, maar juist van verwachting en van levenslust, een nieuw begin. En al die woorden zijn de opmaat voor dat ene, triomfantelijke woord: 'onsterfelijke' . Daarmee wordt de berustende toon tenietgedaan; daaruit spreekt de vaste, kalme overtuiging dat het onder ogen zien van het einde niet het laatste woord is - er is ook de wetenschap dat er telkens weer een nieuw begin is.

1 de nachtegalen jc bloem

34 De veldtocht

Anna Enquist

uit: De gedichten, De Arbeiderspers, Amsterdam, 2000.

De veldtocht

Hoe, wanneer, gaat een mens verloren? Hoe voltrekt zich dat? Het gebeurt niet, volgens Enquist, wanneer je een geliefd iemand dicht bij je weet, ook niet 'in jouw weten' - wanneer de ander zich bewust is van dat jij bestaat. Het gebeurt ook niet wanneer je het leven verliest in een dramatisch ongeluk, met geschokte toeschouwers. Dat is niet 'verloren gaan'.

Het gebeurt anders: 'lopend door een schamel bos'. Onopvallend, langzaam en geleidelijk:

'lopend', nog een keer herhaald in 'stapvoets' in de laatste regel. Zonder dramatiek of schittering: 'een schamel bos': dat roept connotaties op als armoedig, onbetekenend, alle glans en rijkdom verloren.

Wat is dat dan; wat is 'verloren gaan'? In die bijna achteloze, maar cruciale zin: 'De kinderen gingen het huis uit' schemert door waar het werkelijk om gaat. Het gevoel niet meer deel uit te maken van een hecht verband, alleen achter te blijven, langzaam te verdwijnen uit het leven, uit de wereld - dat is 'verloren gaan'. De referenties aan tijd versterken dat gevoel: 'Altijd het eind van de middag'. En, omineus: 'O, laat de avond snel komen.' De avond, het einde, het verdwijnen, zoals de mist die 'langs de grond kruipt' alles onzichtbaar maakt.

Wat voor veldtocht is dit dan? Een bij voorbaat verloren strijd?

35 Wilg

Jacques Hamelink

uit: Tweede gedichten, Querido, Amsterdam, 1993

Hamelink is na zijn debuut in de jaren zestig befaamd geworden met experimenteel proza en poëzie, soms niet gemakkelijk toegankelijk. In Hamelinks fantasiebeelden is de mens de speelbal van een vreemde natuur die hem bedreigt en die zijn ondergang wordt. Zijn werk is gekenschetst als mystiek en romantisch.

Ook in dit gedicht zijn echo's van die kwalificaties hoorbaar. Geen poëzie die zich meteen gewonnen geeft. Zoals in het gedicht van Gerlach is ook hier het thema de 'ontmoeting' tussen een mens en een boom. Die boom, een wilg, lijkt iets te willen meedelen: 'wat wil je me overbrieven'. Maar wat precies, dat blijft de vraag. Het is geen 'samenspraak'; de boom blijft onbegrijpelijk.

Uit twee zinnen bestaat dit gedicht; twee zinnen die qua grammaticale constructie helder zijn. Maar toch ontglipt de betekenis je op het niveau van beelden. Die zijn niet zo gemakkelijk te ontraadselen, of in één stramien onder te brengen. Hamelink is er niet op uit de lezer een heldere, eenduidige boodschap mee te geven. Het gedicht geeft pas zijn betekenis vrij bij een meer associatieve manier van lezen. Het doet een appel op de diepere lagen van het bewustzijn, op fantasie en verbeeldingskracht. De woorden en beelden verwijzen naar oeremoties, de meest fundamentele behoeften en ervaringen in het leven: naar veiligheid en bescherming ('luwte'), het aanroepen van een macht buiten jezelf ('gebed'), hunkering naar verbondenheid ('liefde'), en naar het medium van het leven zelf: de lucht ('wind'). En dat in een tijdmaat die het menselijk leven overstijgt: 'zonder einde', 'van lang voor de regen'.

Ontvankelijk zijn voor de natuur, of daaraan overgeleverd zijn, zich overgeven aan natuurkrachten - dat zijn Hamelinks grote thema's. In die confrontatie schuilt ook de kern van dit gedicht: 'aan de luwte van welke liefde / wil je wit schuimend hart, net als ik / gevolg geven'.

'Heel mijn gebed is wind'. Het gebed van de mens, het buigen van de boom - daarin schuilt hun verbondenheid: in de overgave aan de wind en de onderworpenheid aan de wind. Maar tegelijk is er de afstand die niet overbrugd wordt: de vraag 'wat wil je me overbrieven' wordt niet beantwoord. Het geheim dat in de wilg besloten is blijft geheim.

36 Kralen

Lotte Kemps.

Lotte Kemps was winnares van de Stella Maris dichtwedstrijd 2013.

Om de twee jaar schrijft het Stella Maris College in Meerssen een gedichtenwedstrijd uit, met als prijs: het plaatsen van het gedicht op de gedichtenzuil voor de school. Er is daar dus om de twee jaar een nieuw gedicht te lezen, en op deze plaats vindt u dus de gegevens van niet een, maar twee, en in de loop van de tijd nog meer gedichten.

 

4 ochtend renee lijnen stella

Van 2010, bij de ingebruikneming van de Gedichtenroute langs de Geul, tot 2012 was op deze zuil het gedicht Ochtend van Renee Lijnen te lezen.
OCHTEND

Renee Lijnen

Renee heeft ons toestemming gegeven haar gedicht Ochtend op deze website te publiceren.

OCHTEND Renee Lijnen

Stralen vallen uit de bomen op het witte grind

vogels fluiten als de dag begint,

schaduwen dansen op het dak

langzaam strekt het land zich uit

het zwarte gras wordt groen

hoor de eerste auto’s rijden

ik word wakker met een gaap

traag drijven mijn dromen weg

ik wil ze vasthouden

maar dan………

 

Luister naar het gedicht van Renee

 

Een mooi moment: het aanbreken van de dag. Het licht komt terug: 'Stralen vallen uit de bomen', opnieuw 'strekt het land zich uit' ; de kleuren komen terug: groen, en wit. De geluiden komen terug, nadat ze in de nacht verdwenen waren: 'vogels fluiten' , 'hoor de eerste auto's rijden'. Alles beweegt weer, het leven begint weer te stromen....

...En dringt binnen in een kamer, waar de wereld van de dromen nog de heerschappij heeft. Maar die kan geen stand houden tegen de wereld die van buiten komt, 'traag drijven mijn dromen weg', als wolken; de 'ik' biedt weerstand, wil in die andere wereld blijven, 'maar dan ...'

37 Het liefst heeft zij

Eva Gerlach

uit: Voorlopig verblijf, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1999.

Ook in dit gedicht van Eva Gerlach, zoals in Wilg van Hamelink, een 'ontmoeting' tussen mens en boom. Maar er is een belangrijk verschil in toon; de woorden die het gedicht van Hamelink een beladen sfeer geven (een mens die de aanwezigheid voelt van onbekende oerkrachten) ontbreken hier. Geen woorden als 'donker', en 'schuimend', die sterke, onder de oppervlakte voelbare, emoties oproepen.

5 liefst heeft zij

Dit gedicht straalt eerder rust uit, en licht, en evenwicht. Het lichaam speelt de hoofdrol, een lichaam dat deel uitmaakt van de omringende natuurlijke omgeving, van de atmosfeer. Merk al die woorden op die verwijzen naar delen van het lichaam: vingers, aders, ogen, ledematen.

En dan de zintuigen: door die zintuigen ervaart de mens de buitenwereld. Het zien, van de bladeren, die heel nauwkeurig, gedetailleerd beschreven worden: 'taai dooraderde, slordig ingesneden'; en van het licht dat de bladeren 'naar haar doorlaten' . Het horen, in de verwijzing naar muziek: 'Haar lijf het instrument waarop zij spelen.' En in deze woorden ook het voelen, van de vingers die een instrument bespelen. Zo ondergaat het lichaam de omgeving.

En uiteindelijk komen Gerlach en Hamelink dan uit op hetzelfde punt: de wind, de beweging, de lucht, waarin het lichaam wordt opgenomen. En het zich overgeven daaraan: zoals bij Hamelink de conclusie is 'heel mijn gebed is wind', zo eindigt Gerlach: 'Het stroomt in haar, het waait diep in haar ogen.'