J.C. Bloem
uit: Atheneum-Polak & van Gennep, Amsterdam, 1994.
Hier schrijft iemand die nuchter, zonder illusies, de kille werkelijkheid onder ogen ziet: ' 't Geluk is nu eenmaal niet te achterhalen'. Regels die typerend zijn voor Bloem; verlangen, ontgoocheling over de onvervulbaarheid daarvan, berusting - die thema's spelen een hoofdrol in zijn poëzie.
Geen hoge verwachtingen dus, geen geklaag over wat nu eenmaal zo is; eerder een bijna blijmoedige berusting: 'Wat geeft het?' Een stellige uitspraak, waarmee alles gezegd lijkt.
Maar nee, -- daar houdt het gedicht niet op. Er staat meer: 'In de koude voorjaarsnacht / zingen de onsterfelijke nachtegalen'. Verborgen in wat op het eerste gezicht een tamelijk gewone, constaterende regel lijkt staan een paar woorden die blijven 'haken', die niet passen in dat beeld van grijze, glansloze berusting in het onvermijdelijke. Het is weliswaar een koude voorjaarsnacht, maar toch: voorjaar! En dat woord 'koude' versterkt juist het contrast, verdiept de betekenis van 'voorjaar'. En: 'zingen', en 'nachtegalen'. Dat zijn geen symbolen van berusting en een naderend einde, maar juist van verwachting en van levenslust, een nieuw begin. En al die woorden zijn de opmaat voor dat ene, triomfantelijke woord: 'onsterfelijke' . Daarmee wordt de berustende toon tenietgedaan; daaruit spreekt de vaste, kalme overtuiging dat het onder ogen zien van het einde niet het laatste woord is - er is ook de wetenschap dat er telkens weer een nieuw begin is.