Jacques Hamelink
uit: Tweede gedichten, Querido, Amsterdam, 1993
Hamelink is na zijn debuut in de jaren zestig befaamd geworden met experimenteel proza en poëzie, soms niet gemakkelijk toegankelijk. In Hamelinks fantasiebeelden is de mens de speelbal van een vreemde natuur die hem bedreigt en die zijn ondergang wordt. Zijn werk is gekenschetst als mystiek en romantisch.
Ook in dit gedicht zijn echo's van die kwalificaties hoorbaar. Geen poëzie die zich meteen gewonnen geeft. Zoals in het gedicht van Gerlach is ook hier het thema de 'ontmoeting' tussen een mens en een boom. Die boom, een wilg, lijkt iets te willen meedelen: 'wat wil je me overbrieven'. Maar wat precies, dat blijft de vraag. Het is geen 'samenspraak'; de boom blijft onbegrijpelijk.
Uit twee zinnen bestaat dit gedicht; twee zinnen die qua grammaticale constructie helder zijn. Maar toch ontglipt de betekenis je op het niveau van beelden. Die zijn niet zo gemakkelijk te ontraadselen, of in één stramien onder te brengen. Hamelink is er niet op uit de lezer een heldere, eenduidige boodschap mee te geven. Het gedicht geeft pas zijn betekenis vrij bij een meer associatieve manier van lezen. Het doet een appel op de diepere lagen van het bewustzijn, op fantasie en verbeeldingskracht. De woorden en beelden verwijzen naar oeremoties, de meest fundamentele behoeften en ervaringen in het leven: naar veiligheid en bescherming ('luwte'), het aanroepen van een macht buiten jezelf ('gebed'), hunkering naar verbondenheid ('liefde'), en naar het medium van het leven zelf: de lucht ('wind'). En dat in een tijdmaat die het menselijk leven overstijgt: 'zonder einde', 'van lang voor de regen'.
Ontvankelijk zijn voor de natuur, of daaraan overgeleverd zijn, zich overgeven aan natuurkrachten - dat zijn Hamelinks grote thema's. In die confrontatie schuilt ook de kern van dit gedicht: 'aan de luwte van welke liefde / wil je wit schuimend hart, net als ik / gevolg geven'.
'Heel mijn gebed is wind'. Het gebed van de mens, het buigen van de boom - daarin schuilt hun verbondenheid: in de overgave aan de wind en de onderworpenheid aan de wind. Maar tegelijk is er de afstand die niet overbrugd wordt: de vraag 'wat wil je me overbrieven' wordt niet beantwoord. Het geheim dat in de wilg besloten is blijft geheim.