43 Het weiland

Johanna Kruit

uit: Kun je zien wat je voelt?, Holland, Haarlem, 1991.

'Het is van niemand en daarom van mij.' Er is niemand in het weiland, het is door iedereen leeg achtergelaten, en daarom kan de 'ik' het vullen met haar/zijn aanwezigheid, en met gedachten en beelden. Daardoor ontspint zich een spel met werkelijkheid en fantasie.

Er is materiële aanwezigheid: er is een hek, een boom, gras, een sloot; en daartegenover staat wat aanwezig is in de geest van de waarnemer: de boom is, of heeft, een geheim; de wind is een persoon, want hij 'woont'; er is heimwee - naar wat? Er is stilte, die bang maakt: 'als je zingt gaat dat over.' En: er is misschien betovering!

Dan zijn er elementen die tussen deze twee werelden in staan: de sporen wijzen op 'een beest dat daar was.' De sporen zijn waarneembaar, maar het beest niet meer, en dat vergroot nog het geheimzinnige, onzekere karakter.

Er is dus een contrast, tussen de veiligheid van de realiteit, en dat wat zich buiten het waarneembare, in onze geest, afspeelt. En die onzekerheid over wat je niet kent krijgt langzaam de overhand, neemt bezit van je. Je begrijpt niet goed wat er zich afspeelt; en je begrijpt zelfs jezelf niet meer : 'misschien ben ik betoverd / door dat onbegrepen weiland.'

44 Cent van 1828

Rouke van der Hoek.

Een gedicht dat speelt in de buurt Weert. De weg waar u op staat is de vroegere hoofdverbinding tussen Maastricht en Sittard.
Aan de hand van een door de dichter hier in de buurt gevonden cent uit het begin van de negentiende eeuw, begint een reeks speculaties met in de hoofdrol de drie koningen Willem, die hier inderdaad passeerden (Willem II was zelfs korte tijd eigenaar van het nabije Kasteel Vaeshartelt).
De speculatie over de herkomst van de cent mondt uit in het beeld van “Drie karavanen met centengooiende vorsten”. En dat alles “voor de prijs van 1 cent”. Waarmee de cirkel rond is. En het gedicht zichzelf te kijk heeft gezet.

 

Cent van 1828

Als maan rijzend uit een aardkluit
steekt de bronzen cent boven de geploegde akker,
het kroontje op de W keurig rechtop.

Wie van onze voorgangers
in de buurtschap Weert aan de oude steenweg
zo onvoorzichtig dan wel spilzuchtig?

Of...

Het is bekend dat ze hier langs reden
op weg naar Maastricht.
Willem I strooide centen met zijn wapen rond,
aardigheidje voor de onderdanen.
Willem II, altijd mot met zijn vader, kon de kroon
van de oude niet in zijn portemonnee dulden
en wierp hem verre van zich
(uit brieven aan de Romanovs te Moskou
met wilde letters en uitroeptekens
blijkt zijn permanente overspannenheid).
Willem III (bezocht de papierfabriek te Weert-Meerssen)
deed royaal afstand van munten
waarop hijzelf niet prijkte.

Drie caravanen met centengooiende vorsten
in die gistende voorvorige eeuw
inclusief volk, dekking zoekend voor rondvliegend brons
en de explosieve motieven erachter

voor de prijs van 1 cent.

 

45 Een man dacht

Toon Tellegen

uit Als we vlammen waren, Querido, Amsterdam, 1996

 

Een man dacht:

wanneer zal ik eens

één minuut niet

aan haar denken?

Nu?

Hij ging zitten

en dacht één minuut

niet aan haar

Toen stond hij op

en wandelde verder

dacht verder

steeds verder

zonder tussenpozen

aan haar

Een obsessie kan iemands leven verwoesten. Gedachten die niet losgemaakt kunnen worden van een gebeurtenis, een persoon; die steeds maar in dezelfde richting gaan: dat is een vorm van gevangenschap. Maar hier, in de lichte toon en de gewone, alledaagse taal van dit gedicht, is dat niet aan de orde. Tellegen speelt er juist mee, door het zelf sturen van de gedachten, te benadrukken. Geen dwang, maar soevereine vrijheid. De man kiest zelf het moment, heel bewust: 'Hij ging zitten / en dacht één minuut / niet aan haar'. En daarna neemt hij zelf de beslissing zich opnieuw over te geven aan het geluk aan haar te denken, een eindeloze, onafzienbare tijd: 'Toen stond hij op / en wandelde verder / dacht verder / steeds verder /zonder tussenpozen / aan haar'.

46 Licht

Remco Campert

uit: Dichter, De Bezige Bij, Amsterdam, 1999.

aan de gapert rothemer watermolen

Een doodgewone gebeurtenis in het dagelijkse, huiselijke leven: je beslist een boom om te hakken, omdat hij te veel licht wegneemt, en je daar genoeg van hebt. Dat is: mensen zijn de baas over de boom, in hun almacht gaan ze er van uit dat de boom 'eigendom' is, waarmee je kunt doen wat je goeddunkt, zonder rekening te houden met dat 'andere': 'de boom die in zijn eigen reiken / ons verlangen in de weg stond'.

Maar dat blijkt anders uit te pakken. Kijk naar 'de boom kreunde kermde kraakte', 'de wind... /week geschrokken uit', 'sleurde hij zijn leven neer'. Die woorden kondigen onheil aan, want de boom is niet zomaar een object meer, maar lijkt emoties te hebben, net als mensen.

Als de boom zijn noodlot heeft ondergaan, en de mensen lijken te triomferen, 'eindelijk hadden we licht in de kamer' - op datzelfde moment breekt het besef door dat er iets onherroepelijks is gebeurd 'en zagen klaar / ons onherstelbaar gezicht'. Wat betekent die macht dus eigenlijk: wie zijn uiteindelijk de verliezers?

Als beteuterde kinderen staan ze daar. Als tovenaarsleerlingen, die beseffen wat ze gedaan hebben: het 'licht' in de titel is wellicht een ander licht dan het licht dat eindelijk in de kamer schijnt?

47 Tussen de bruggen

Frans Budé

2009 (geschreven voor deze plaats)

Frans Budé heeft dit gedicht geschreven voor deze plek. Hij heeft zich laten inspireren door wat je hier omringt: het water van de Geul, het groen, en tegenover dat alles: het oude Joodse kerkhof.

11 tussen de bruggen

Het gedicht begint met de eerste indrukken als je op deze plaats staat. Een bries, wervelen, golven, blijde doortocht, warrelen: allemaal woorden die refereren aan beweging, vitaliteit, snelheid --- maar dan plotseling: 'geruisloos'. Plotseling stokt de beweging, van het ene moment op het andere, zoals muziek van een uitbundig wervelende, extraverte passage in twee, drie noten kan overgaan naar rust, naar een contemplatief, verstild deel. Vanuit bruisend leven plotseling de bewustwording van wat uit het leven verdwenen is: 'eeuwenoude graven', 'lang vergeten namen'.

Die twee, leven en dood, bepalen het gedicht. Enerzijds woorden en beelden die verbonden zijn met leven, energie, optimisme; contrasterend daarmee het verleden, rust en stilte. Met de tijd als de weg die deze twee polen bij elkaar brengt, de weg tussen verleden en toekomst: onze 'doortocht': 'wij, onderweg' .

De Geul staat symbool voor de nooit ophoudende stroom van het leven, maar ook voor het voorbijgaan van de tijd en van het leven. De Geul stroomt, zoals het leven stroomt, in voortdurende vernieuwing; én zoals de jaren van ons wegstromen. 'Tussen de Bruggen / verglijden de jaren, horen we van dichtbij / het klaterend spel van water'. De weg van alle leven: de toekomst die heden wordt, en dan wegglijdt naar het verleden.

En wij, 'badend in het licht' van het heden, wij zijn 'onderweg', wij zijn de brug tussen het verleden en de toekomst. 'Onze kwieke voetstap' is een 'groet' aan de gestorvenen, maar wij volgen het pad naar de toekomst 'dat voor ons ligt.'