Joke van Leeuwen
uit: Wuif de mussen uit, Querido, Amsterdam, 2006
Kijk, zo doe je dat, als dichter: je draait gewoon even aan een zwengel, en meteen verandert het hele beeld: dan zijn het niet meer de mensen die dieren iets leren, maar de dieren die de mensen instrueren (vol begrip: 'nee dat kun je niet' - mensen hebben zo hun beperkingen, ze hebben geen staart bij voorbeeld).
Het is een van de lange rode draden in de Europese literatuur: een rijke traditie van sprekende, denkende en handelende dieren. Schitterende literatuur heeft dat opgeleverd: het verhaal van Reinaert de vos, de fabels van La Fontaine, en voorbeelden uit de twintigste eeuw: het wrange Animal Farm van George Orwell, en de fantastische dierenverhalen van Anton Koolhaas.
Nu kun je als schrijver twee kanten op: ofwel je 'gebruikt' je dieren, zoals Orwell dat doet, in de allereerste plaats om commentaar te leveren op de wereld van ons, mensen: de dieren zijn de dragers van menselijke eigenschappen: deugden maar liever nog ondeugden; ofwel - de andere kant - je neemt de richting van bij voorbeeld Koolhaas, je probeert in de 'denkwereld' van het dier te kruipen, laat het dier het dier. Dat is de richting die Joke van Leeuwen kiest. Een opwindend en gevarieerd leven heeft de hond: er valt van alles te doen.
Maar aan het einde van het gedicht blijkt het dier ook zijn beperkingen te hebben: bij menselijke taal moet de hond verstek laten gaan (heel intrigerend: 'je zoekt in woorden naar een geur'). Het zijn maar enkele woorden die hij verstaat. Of schuilt er af en toe ook wijsheid in om niet alles te willen verstaan of horen?