gedichten langs de geul valkenburg

11 Voorwoord

Simon Vinkenoog

uit Vinkenoog Verzameld: gedichten 1948 - 2008 (Zonneklaar 2006), Nijgh & van Ditmar, Amsterdam, 2008

n504w

Zo veel redenen die een dichter inspireren tot een gedicht; zo veel redenen om te schrijven. Vinkenoog somt er een aantal op: wensen, dromen, ('voor een wereld zonder paspoorten'), blijheid en verwondering over wat je ziet en ervaart ('voor het spelen dat leren heet' ); maar evengoed: pragmatisme, down-to-earth redenen ('voor de krenten in de pap / voor de boter bij de vis'); het kan zelfs het verlangen zijn naar even wegvluchten uit de hectiek ('een keuze voor de stilte tussen al het geruzie').

Allemaal redenen die herkenbare momentopnames uit het leven zijn. Het is een gedicht dat bijna vanzelfsprekend een reactie bij de lezer oproept: ieder kan er een favoriete zin uit kiezen, ieder kan er ook eigen redenen bij bedenken, de reeks voor zichzelf uitbreiden.

Vinkenoogs conclusie:

'de dichter schrijft door

om al wat hem beweegt

om al waardoor hij bewogen

wordt.'

o 26w

11a Woordenstroom

Simone Jennissen

leerling van het Sophianum

Ik loop alsmaar door in doodse stilte,
Met mijn handen in de zakken, om me heen kijkend.
En ik zie hoe het waterstroompje voorbij glijdt.
Ik voel de zon die zich een weg baant door het bladerdak,
Ik slaak een te harde zucht, de bomen schrikken,
Dan, loop ik alsmaar door in doodse stilte.
Ik hoor ze heus wel, die fluisterende stemmen,
Ergens heel ver weg; boze, pijnlijke woorden,
En ik zie hoe het waterstroompje voorbijglijdt.
Het stroompje wordt een stroom, een rivier van roddel en kritiek,
En ik wil het niet meer horen! Ik wil rennen, schreeuwen, weg!
Maar, ik loop alsmaar door in doodse stilte.
De stroom van botte mensen is sterk, sleurt me mee,
En hoe hevig ik ook tegenspartel, ik moet blijven lopen,
En zien hoe het stroompje voorbijglijdt.
Ik huil, verzwakt door de woordenstroom,
Niet meer in staat te vechten, laat ik me erdoor meevoeren.
Ik loop alsmaar door in doodse stilte,
En ik zie hoe het waterstroompje voorbijglijdt.

12 Ik spring ter nauwernood opzij

Toon Tellegen

uit Gedichten 1977 - 1999, Querido, Amsterdam, 2000

c40w

Een bizar idee: een vlinder die als een vurig roofdier je aan wil vallen - je hart slaat een slag over! En toch beschrijft dat precies de ogenblikkelijke schrikreactie als er een insect tegen je aan vliegt! Het doet denken aan Alice in Wonderland, die plotselinge metamorfose van vertrouwde, alledaagse verschijnselen, waardoor je niet meer weet wat je overkomt, en de vaste grond onder je voeten verliest.

Mooi, zoals Tellegen die twee uitersten combineert - van lieflijke vlinder, - naar gevaarlijk wild dier, - en weer terug naar iets zachts en geruststellends: 'ik zie nog juist hoe teer hij is.' Een glimp van een nachtmerrie-achtige dreiging, en dan weer veiligheid.

13 De zin van wandelen

Miriam Van hee

uit Buitenland, De Bezige Bij, Amsterdam, 2007

o 78w

Ook Miriam Van hee denkt na over herinneringen, zoals Bernlef dat doet in Het vrije veld. Herinneringen drukken je met je neus op het vergaan van de tijd, het verloop van je leven. In beide gedichten is het een plaats, die de herinneringen in gang zet. Maar bij Miriam Van hee is het de intense zintuiglijke en lichamelijke ervaring van de omgeving, de nabijheid van de aarde, die als een trigger werkt. Het is de gewaarwording van geuren (zoals Proust dat ook beschrijft in Op zoek naar de verloren tijd) die plotseling een brug slaat, over alle jaren die vergaan zijn heen, naar 'vroeger, je jeugd' ; en je doet beseffen hoe je toen vooruitkeek ('je verlangen, je kende de weg niet / noch de bestemming'), maar je ook dicht bij dit moment brengt, bij de vorm die je leven sindsdien heeft gekregen ('deze vreugde').

14 Het groenste groen

Emma Crebolder

2006

Luister naar het gedicht van Emma Crebolder

Groen, overal om je heen, dat is wat je ziet, wanneer je op een zomerdag voor de zuil met het gedicht van Emma Crebolder staat, in een bocht van het Keizer Willempad in Stokhem. Het malse groen van het gras in de weilanden langs de Geul, het groen van de bomen in het Geuldal, de groene hellingen van het plateau van Margraten achter Stokhem, de Doode Man.

i.322w

Emma Crebolder laat je voelen hoe indringend het groen om je heen kan zijn, maar toch schrijft ze niet simpelweg over het groen van het landschap. Het zijn niet de mannen, maar de vrouwen die de wrangwortel als het groenste groen kiezen , en zij vormen het eigenlijke thema van het gedicht. Vrouwen die hun subtiliteit en hun veelzijdigheid laten zien, in hun vermogen kleuren te onderscheiden, en in hun spectrum aan activiteiten: 'we arriveerden uit bibliotheken/ en bordelen, uit huis en tuin'. En dat 'opstaande groen': is dat geen subtiele verwijzing naar de fierheid van vrouwen? -ze hebben reden om trots te zijn, op zichzelf, op wat ze kunnen.

Maar-- waarom nu net de 'wrangwortel'? Dat 'wrang' vormt een contrasterende noot: niet alles is altijd aangenaam, gemakkelijk - het 'wrange' in wrangwortel roept gedachten op aan tegenstelling, aan de moeite die het kost om een doel te bereiken , --- aan de conflicten tussen mannen en vrouwen?

Vaak beginnen de gedichten van Emma Crebolder met een simpel lijkende, nuchtere vaststelling. Een zin die alledaags en prozaïsch van toon lijkt; geen hoogdravende romantiek. Zij onderzoekt de gewone dingen en gebeurtenissen die ons leven uitmaken. Maar dan, plotseling, word je op bijna slinkse wijze meegesleurd naar iets onverwachts in die schijnbaar simpele eerste mededeling - die blijkt onvermoede haken en ogen te hebben, een heel andere kant, en veel meer lagen dan je op het eerste gezicht dacht.

o 68w