Pierre Kemp
uit: Verzameld werk, G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1976.
Eenzelfde bescheiden, bijna verontschuldigende toon als bij van Strijtem.
Het zou een beschrijving kunnen zijn van wandelen: je loopt niet in de eerste plaats om een bepaald doel te bereiken, maar om het gaan. Niet de bestemming telt, maar de ervaringen van het onderweg zijn: 'omdat langs de weg zulke hoge bomen / boven zulke kleine bloempjes staan.' Het hele scala van de ons omringende wereld: van majestueus hoog, tot klein, nietig. Ergens heengaan, een bestemming kiezen, alleen maar als excuus voor het gaan: 'ik ben er maar zo'n beetje heengegaan': achteloos, niet echt doelgericht. Maar voor je de conclusie trekt dat dat is wat het gedicht zegt, komt er dat onverwachte einde, de laatste twee regels, 'dat ik werkelijk gekomen ben.' En dan lijkt er plotseling toch doelgerichtheid te zijn: 'bestemming bereikt'.
Je wordt in het ongewisse gelaten: waar is die 'ik' dan 'werkelijk gekomen'? Dat 'gekomen' is ambigu, het kan op twee dingen duiden: op 'komen' zonder meer, dat wil zeggen onderweg zijn; maar ook op 'aankomen', je bestemming bereiken. Wat is hier dan die bestemming? De conclusie zou kunnen zijn: de weg is de bestemming. Geen concrete bestemming, die buiten jezelf is, maar een bestemming die je in jezelf vindt. 'ik erken / dat ik werkelijk gekomen ben': het besef dat de bestemming gevonden is in het komen, in de ervaring van een weg afgelegd te hebben.